Kaakgewricht
Onder kaakklachten verstaan we alle klachten die te maken hebben met het niet goed functioneren van de kaken of het kaakgewricht. Deze klachten veroorzaken vaak pijn in en rond het gewricht en geven vaak een uitstralende pijn naar de omgeving van het oor en het oor zelf.
Het kaakgewricht is een zeer ingewikkeld gewricht dat tussen de kaak en de onderzijde van de schedel is gelegen. Het gewricht bevindt zicht net voor het linker-en het rechteroor. Het kaakgewricht is een ingewikkeld gewrichten van het menselijk lichaam. Het is omgeven door een ingewikkeld stelsel van banden en pezen en een groot aantal spieren die de kaak bedienen. Als er ook maar iets met een van de structuren van het gewricht aan de hand is kan dit al grote gevolgen hebben voor het functioneren van de kaak en daarmee een grote belemmering worden voor de patiënt. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat als de discus (een klein botschijfje dat te vergelijken is met de knieschijf) niet goed op de plek zit, de kaak niet ver genoeg open gaat of dat de kaak niet goed gesloten kan worden. Ook kan het zijn dat de spieren in een verhoogde spanning kunnen raken. Wat op zijn beurt een hevige hoofdpijn met zich kan mee brengen. De kaakspieren zijn een van de sterkste spieren van het lichaam. Voor meer informatie over hoofdpijn, klik op de gerelateerde hyperlink.
richtingen in de schedel: frontaal aanzicht richtingen in de schedel: lateraal aanzicht
Schedel
De schedel van de volwassen mens is opgebouwd uit 22 beenderen. Deze kunnen worden onderverdeeld in twee groepen:
• neurocranium: of hersenschedel
• viscerocranium: of aangezichtsschedel
Zeer belangrijke functies van de schedelbeenderen zijn stevigheid en bescherming. Het neurocranium beschermt de hersenen terwijl het neurocranium én het viscerocranium de belangrijke zintuigen van het hoofd beschermen (ogen, gehoororgaan, reukepitheel, smaakzin). Bovendien bieden het viscerocranium en de schedelbasis bescherming aan de pharyngeale delen van de tractus digestivus en tractus respiratorius, aan de neusholte en mondholte, en vormen zij een basis voor de aanhechting van spieren, aponeurosen en andere bindweefselstructuren.
richtingen in de schedel: frontaal aanzicht richtingen in de schedel: lateraal aanzicht
Schedelbeenderen kunnen op drie manieren met elkaar zijn verbonden:
• Suturen of schedelnaden: deze bevatten vezelig bindweefsel en dienen voor de groei en de elasticiteit van de schedel. In suturen kunnen als eilandjes kleine botstukken voorkomen, de ‘incabeentjes’ (zie plaatje rechts). Sommige suturen verbenen op latere leeftijd en kunnen uiteindelijk niet meer als aparte schedelnaden zichtbaar zijn. Dit proces noemt men het verstrijken van suturen. Een geheel verstrijkende sutuur is die tussen het linker en het rechter os frontale. Het tempo van verstrijken is variabel. De grootste activiteit ligt tussen het 25e en het 30e levensjaar.
• Synchondrosen: verbindingen bestaand uit hyalien kraakbeen. Synchondrosen worden gevonden in de schedelbasis. De belangrijkste zijn de synchondrosis spheno-occipitalis en synchondrosis spheno-ethmoidalis. Deze synchondrosen verbenen na het 17e levensjaar en leveren voordien belangrijke bijdragen aan de antero-posteriore groei van de schedelbasis.
• Synoviale gewrichten: Het enige synoviale gewricht in de schedel is de articulatio temporomandibularis, het kaakgewricht. Vermeld moet echter worden dat zich ook synoviale gewrichtjes bevinden tussen de gehoorbeentjes.
De hersenen
De menselijke hersenen lijken van de buitenkant bezien enigszins op een walnoot vanwege alle plooien en groeven die erin zitten. Door al die plooien en groeven wordt het oppervlak aanzienlijk vergroot zodat er plaats is voor veel neuronen, ongeveer 125 miljard. Veel neuronen betekent veel contactmogelijkheden, dus veel mogelijkheden om informatie op te nemen en te verwerken.
Van bovenaf bezien verdeelt een overlangs lopende groef, de fissura longitudinalis, de hersenen in twee helften die met elkaar in verbinding staan: de linker en de rechter hersenhelft ofwel de hemisferen. Het buitenste deel van de hersenhelften bestaat uit een dun laagje neuronen dat de hersenschors of cortex wordt genoemd.
De grote hersenen, het cerebrum, worden gevormd door de twee hersenhelften, met andere woorden door de hersenschors en de eronder liggende gebieden. Ze vormen samen met de kleine hersenen en de hersenstam onze hersenen.
De grote en de kleine hersenen en de hersenstam zijn via de hersenzenuwen, het ruggenmerg en het perifere en het autonome zenuwstelsel met het lichaam verbonden.
Grijze stof
De buitenkant van de grote hersenen wordt bedekt door de hersenschors, ook wel de cortex genoemd: een laag grijze stof, twee tot zes millimeter dik, die uit dicht opeengepakte cellichamen van neuronen en hun steuncellen bestaat.
Witte stof
Vlak daaronder, binnenin de hersenen, bevindt zich de witte stof. Dit zijn de uitlopers van de neuronen, de neurieten, waardoor de diverse delen van de hersenen onderling en met het ruggenmerg verbonden zijn. De witte kleur is het gevolg van de isolerende laag steuncellen waarmee de axonen omgeven zijn: de myelineschede. Via deze neurieten communiceert de hersenschors dus met andere gebieden. In de hersenschors vinden de complexere hersenfuncties plaats, zoals bijvoorbeeld taalgebruik of logisch denken
De hersenschors heeft een sterk geplooid oppervlak. Er zijn ondiepe (sulci) en diepere groeven (fissuren), en hersenwindingen, (gyri). Een gyrus is het verhoogde gedeelte tussen de groeven ofwel de plooi. De vele windingen en groeven zorgen ervoor dat het oppervlak sterk vergroot wordt zodat er veel neuronen in een kleine ruimte passen. Het patroon van groeven en windingen is bij ieder mens weer anders.
Groepen van windingen vormen de kwabben.
Elke hersenhelft is opgedeeld in vier kwabben met belangrijke functies: de voorhoofdskwab, de wandbeenkwab, de achterhoofdskwab en de slaapbeenkwab. De vier kwabben zijn genoemd naar de schedelbeenderen waaronder ze liggen. Enkele diepere groeven vormen de grens tussen de kwabben.
De voorhoofdskwabben houden zich onder andere bezig met de fijne motoriek, spraak, stemming en denkvermogen. Taalbeheersing zit voornamelijk in de linker voorhoofdskwab.
De wandbeenkwabben registreren en interpreteren onder andere lichamelijke gewaarwordingen zoals bijvoorbeeld temperatuur, pijn of voelen.
De achterhoofdskwabben houden zich bezig met het gezichtsvermogen en interpreteren visuele beelden.
De slaapbeenkwabben spelen een rol bij het onthouden en herkennen van mensen en voorwerpen en bij het terughalen van herinneringen.
De kleine hersenen, het cerebellum, liggen onder de achterkant van de grote hersenen. Net als de grote hersenen zijn ze sterk geplooid en wordt de buitenste laag gevormd door een laag grijze stof, de hersenschors.
Kaakklachten
Schedel basisfractuur
Hoofpijn
Beroerte